Bron: Het Parool

Deze oliebollenkraam gaat het hele jaar door - zelfs hartje zomer

De mannen van Oliebollenkraam Tuincentrum Osdorp hangen het hele jaar door boven de gloeiend hete olie, óók hartje zomer. ‘Een groot deel van mijn jeugd speelde zich in deze kraam af.’

Een lome zomerdag, 24 graden, fletse zon. Luchtig ­gekleed lopen bezoekers Tuincentrum Osdorp in en uit. Rammelende winkelwagens vol bloemen en planten.

En dan ineens de geur van winter, van besneeuwde raampjes, kerstverlichting en dikke sjaals. In de oliebollenkraam die haaks op het tuincentrum staat, schept Wesley Vermorken (30) geroutineerd het beslag in de sissende olie.

Een man nadert met klepperende slippers de toonbank om een oliebol te bestellen. Naast hem hapt een ander ­gretig in het nog warme, zoete deeg. Een waaier van ­poedersuiker op zijn kin. In het voorbijgaan kijken twee vrouwen verbaasd naar het tafereel: “Oliebollen? Nu?!”

 

“Sommige mensen vinden dat oliebollen niet bij de ­zomer horen. Onzin!” zegt eigenaar Marius Lubbers (64) met een wegwerpgebaar. Zelf eet hij er elke ochtend een, ook als het dertig graden is. “Een ander neemt een snee brood als ontbijt, ik een oliebol. Ja ja, een lekker warm krentenbolletje gaat er altijd in.”

Toen het laatst 32 graden was, heeft Vermorken ook oliebollen staan bakken. “Het was nog best druk. Binnen in de kraam is het dan wel erg warm. Dan ga ik af en toe bij de koeling staan. Of in de deuropening voor wat wind.”

Alleen als het écht warm wordt – en dan bedoelt Lubbers ver boven de dertig graden – sluiten ze de kraam. Niet eens omdat ze zelf niet boven de gloeiend hete olie willen staan, maar omdat er dan te weinig klandizie is. “Vorig jaar zijn we in de hete zomer een tijdje gesloten ­geweest. Bij heel hoge temperaturen komt er niemand. Maar met normaal zomerweer is er genoeg aanloop,” ­vertelt Vermorken.

Lubbers snapt dat wel: “De mensen zitten met de familie in de tuin en krijgen ineens zin in iets lekkers. Dan komen ze een zak oliebollen halen. Tien voor acht euro. Dan ben je toch een stuk goedkoper uit dan met vijf gebakjes?”

De oliebollenkraam is al 26 jaar een vast baken op het parkeerterrein van Tuincentrum Osdorp. “Wij zijn als ­enige in Nederland de hele zomer geopend,” zegt Lubbers.

 

Vanuit Den Helder

Liefhebbers weten inmiddels waar ze hartje zomer ­terechtkunnen voor een winterse bol of appelbeignet. ­Zoals het groepje ouderen dat er elke ochtend een komt eten. Of trouwe klanten die de metro vanuit Zuidoost of de pont uit Noord nemen voor een oliebol. De echte diehards hebben er zelfs een autorit vanuit Den Helder of Enschede voor over. “Ze combineren een bezoek aan het tuincentrum met oliebollen eten. Een gezellig dagje uit!” zegt ­Vermorken.

Voor verschillende klanten ligt de bestelling al klaar, nog voordat ze de kraam bereikt hebben. Komt de man in de rode Canta eraan, dan weet Vermorken: berlinerbollen. Is het de hovenier met zijn vrouw, dan ligt op de toonbank één bol zonder krenten klaar voor hem en één met krenten voor haar.

 

Voor moeders is de oliebol volgens Lubbers vaak dé ­manier om hun kinderen mee te krijgen naar het tuincentrum. Hij knikt naar de jonge vrouw die twee oliebollen voor haar kroost koopt. De twee kinderen zitten naast ­elkaar op een bankje, hun benen bungelend boven de grond. Poedersuiker stuift op als ze een hap nemen. De moeder kijkt op haar horloge: “Kom, we gaan zo naar binnen, vreetzakken. Ik moet nog luizenspray hebben.”

Vermorken herkent de situatie vanuit zijn eigen jeugd. Als kleine jongen kwam hij vaak bij de oliebollenkraam van Marius Lubbers. Niet weg te slaan was hij bij die fascinerende wereld van zoetigheid. Waar Marius, de vrolijke oliebollenman en telg uit een Amsterdamse boksersfamilie, hem aan het lachen maakte en spannende verhalen vertelde.

“Mijn vader werkt als vrachtwagenchauffeur voor het tuincentrum,” vertelt Vermorken. “Hij rijdt stenen en zand rond. Als kind mocht ik weleens met hem mee. Dan stuurde hij me naar de kraam: ‘Koop maar een oliebol en zet hem op mijn rekening.’”

Het tuincentrum was voor Vermorken een soort tweede thuis. “Een groot deel van mijn jeugd speelde zich hier af. Mijn stiefmoeder werkte er ook. En ik zat in de klas bij de zoon van de eigenaar van het tuincentrum. Hij heeft de zaak inmiddels overgenomen van zijn vader.”

Toen Vermorken op zijn dertiende een zaterdagbaantje zocht, viel de keuze al snel op de oliebollenkraam. “Ik ­begon met alleen afbakken. Daarna leerde ik zelf beslag maken en ging ik ook verkopen. Dat vond ik zo leuk dat ik hier fulltime ben komen werken.”

Afgebrand

Ook Lubbers zat al jong ‘in de oliebollen’. Vijftien jaar was hij toen zijn vader, die kermisexploitant was, hem een oliebollenkraam gaf. “Hier jongen, ga maar aan de slag, want op straat hangen is ook niks,” zei hij. Jarenlang ­bestierde Lubbers een oliebollenkraam op de kermis. ­Later runde hij daarbij een attractie met draaiende vliegtuigen. ­“Helaas brandde de kraam op een dag af. In 1993 bouwde ik zelf een nieuwe en heb ik de eigenaar van Tuincentrum Osdorp gevraagd of ik die op het parkeerterrein mocht zetten. Dat vond hij goed. Ik mocht zelfs het hele jaar blijven. Toen zijn zoon de eigenaar opvolgde, zei hij: ‘Je mag doen wat je wilt, maar Marius gaat niet weg.’”

Rusteloos wandelt Lubbers heen en weer, met Amsterdamse bravoure. Her en der klampt hij bekenden aan. Wat gedempter bespreekt hij zijn medische situatie met een vrouw in een tijgerprintbroek. Hij moet binnenkort een operatie ondergaan. De vrouw knikt meelevend en vult tussendoor aan: ‘daarom’, ‘tuurlijk’, ‘vertel mij wat’.

Even later richt Lubbers zich tot twee hoveniers die in hun lunchpauze een oliebol naar binnen werken. “Is het wat, jongen?” informeert hij. De man knikt met volle mond. “Lekker hè? Ja, ja, het goede leven, joh,” zegt ­Lubbers tegen de malende kaken.

Als er erg lange rijen staan en Lubbers een beetje moe wordt, stuurt Vermorken hem vaak naar buiten. “Marius kan de mensen in de rij entertainen. Als hij gezellig met ze kletst, vergeten ze vanzelf dat ze wachten.”

Lubbers: “Ik ken veel klanten al zo lang. Er valt altijd wel wat te ouwehoeren. Het is hier een soort praathuis.”

Joke de Ridder (61) heeft net een zak oliebollen gehaald. “Waarom zou je wachten tot oud en nieuw? Ze zijn altijd heerlijk. Je kunt ons ervoor wakker maken. En het voordeel is: je hoeft ’s zomers niet zo lang in de rij te staan.”

Lubbers veegt intussen koortsachtig met een wijsvinger door de afbeeldingen op zijn telefoon. De kraam krijgt in augustus een nieuw uiterlijk en een andere naam. “Hierzo, dit wordt hem.” Hij toont de nieuwe voorkant met daarboven in sierlijke letters ‘De gekroonde oliebol’.” Voorheen stond op die plek de tekst ‘Oliebollenkraam Tuincentrum Osdorp’.

Wat betekent die nieuwe naam? Lubbers haalt zijn schouders op. “Dat weet ik niet hoor. Dat heeft die man van het ontwerp bedacht.” Lachend: “Er moet toch wát op staan?”

Nog paar jaar en dan wil Lubbers met pensioen. Vermorken zal de zaak overnemen en verheugt zich daar al op.

“Weet je wat zo mooi is aan dit werk? Dat mensen helemaal vanuit Den Helder of Enschede naar ons toe komen. Als ze dat nu voor een goed restaurant of een mooie meubelzaak doen, kan ik het nog begrijpen. Maar al die kilometers voor een simpele oliebol. Oók in de zomer. Dan doe je iets goed en dat maakt me trots.”